Hogepriesters van de onzichtbare hand

De prestaties van topbestuurders worden zelden rationeel beoordeeld – met alle gevolgen van dien.

Onlangs verscheen een opmerkelijk bericht op de website van het NRC. Topman Ton Büchner van AkzoNobel heeft wegens oververmoeidheid ziekteverlof moeten nemen, met als gevolg dat zijn bedrijf nog dezelfde dag maar liefst vijf procent van de beurswaarde verloor. Binnen enkele uren verdampte ongeveer 600 miljoen euro.

Wat we hieruit kunnen concluderen is dat onder beleggers verwachtingen omtrent de prestaties van een topman veel zwaarder wegen dan de eigenlijke prestaties zelf. AkzoNobel, zo merkte een wat nuchterder analist op, verkoopt er straks ‘geen potje verf minder om.’

Niet alleen beleggers, maar ook diegenen die de salarissen van topbestuurders vaststellen, laten zich meer leiden door irreële verwachtingen omtrent de toekomstige prestaties van CEO’s dan de prestaties (if any) zelf. Het is bijvoorbeeld opvallend dat in de maakindustrie zo’n 90% van de werkelijke productiviteitsgroei wordt gerealiseerd door nieuwe intreders (pdf) in de markt. Zelfs bedrijven met voldoende kapitaal om volledig nieuwe fabrieken te bouwen slagen er nauwelijks in de productiviteit in hun bestaande fabrieken te verhogen. Dit suggereert dat bazen, in tegenstelling tot wat veelal wordt aangenomen, maar weinig echte mogelijkheden hebben de efficiëntie van een organisatie te verbeteren.

Dat velen desondanks een naïef, bijna hartverwarmend vertrouwen blijven koesteren in de bovenmenselijke capaciteiten van topbestuurders wordt verklaard door het fenomeen fundamentele attributiefout. Dit concept uit de sociale psychologie beschrijft de universele neiging van mensen om uitkomsten toe te schrijven aan individuen en hun karaktereigenschappen in plaats van aan externe, meer situationele factoren. Met andere woorden: als een bedrijf goed presteert schrijven we dit vrijwel altijd toe aan het management en niet aan externe omstandigheden, zoals een gebrek aan concurrentie, een gunstig macro-economisch klimaat of simpelweg geluk. Ditzelfde mechanisme verklaart overigens ook waarom we zo graag geneigd zijn de eurocrisis toe te schrijven aan ‘luie’ Zuid-Europeanen in plaats van (bijvoorbeeld) het specifieke moment waarop de Amerikaanse hypotheekbubbel barstte (zie hiervoor de tweede helft van deze post).

Daarnaast beoordelen we succesvolle managers – die als vanzelfsprekend model staan voor alle ‘topbestuurders’ – altijd achteraf. Zodoende zijn we geneigd hun beslissingen, waaronder ook die ene onverantwoorde gok die tóch nog gunstig uitpakte, automatisch als goed te kwalificeren. Uiteraard is dit een eersteklas voorbeeld van outcome bias. In plaats van sprookjesfiguur John Galt, zijn CEO’s van grote, beursgenoteerde bedrijven daarom beter te vergelijken met de hogepriesters van een obscure cargo cult: aansluitend op het uitvoeren van bepaalde zonderlinge (management)rituelen gebeuren er soms goede dingen, maar soms ook niet. In plaats van te concluderen dat deze rituelen (deels? grotendeels? volledig?) ineffectief zijn, komen analisten en beleggers echter tot de slotsom dat sommige CEO’s, in tegenstelling tot hun minder geslaagde concurrenten, een zekere marktbeïnvloedende macht bezitten. Zelfs menen ze dat de ene onbekende CEO (sorry Ton Büchner) 600 miljoen euro meer waard is dan zijn eventuele vervanger. De rationaliteit van deze laatste constatering lijkt in ieder geval ver te zoeken.

X=posted @ Sargasso

Plaats een reactie